Exclusief interview met: Bernie Marsden door: Giel van der Hoeven foto’s: Arjan Vermeer, Lizzy & B.M.; locatie: Mascot Label Group, Berkel en Rodenrijs; datum: woensdag 20 augustus 2014
Vanaf de vroege jaren zeventig tot aan de dag van vandaag houdt de Britse gitarist en componist Bernard John Marsden (1951) zich bezig met muziek. Zeker geen man met een stoere uitstraling, zoals David Coverdale. Hij had ook niet de brutale branie van Gary Moore. Een klassieke scholing zoals Jon Lord die genoot ontbreekt bij hem. Evenals een voortdurende ijzeren wil om altijd on the road te zijn, zoals Cozy Powell die had. De definitieve sterrenstatus was nooit voor hem weggelegd. Maar, er was wel enige uiterlijke gelijkenis met de Ierse bluesrocker Rory Gallagher. Hij werkte desondanks met al deze genoemde muzikanten samen. En hij is, of was, zelfs dik bevriend met hen. Helaas is een flink aantal van zijn bekende vrienden alweer overleden. Maar Bernie Marsden is een survivor. Voornamelijk bekend door zijn werk bij Whitesnake naast Micky Moody en achter David Coverdale. De frontman waarmee hij samen de wereldhit ‘Here I Go Again’ schreef. Maar hij schreef ook voor groepen als UFO, Cozy Powell’s Hammer, Wild Turkey, Babe Ruth, Paice Ashton & Lord, Alaska, M3 en meer. En hij beroerde daarbij de snaren van zijn gitaren. En wat misschien wel het meest opvallend is; hij is een blueskenner én liefhebber bij uitstek. Onlangs verscheen er weer eens een soloalbum van hem, ‘Shine’ getiteld. Een zeer gevarieerde plaat met blues, oldskool (hard)rock, rhythm and blues, psychedelica en een instrumental. Ook op ‘Shine’ wordt Bernie Marsden weer bijgestaan door vrienden uit de internationale muziekscène. Joe Bonamassa, Ian Paice & Don Airey (Deep Purple), Jeff Beck’s drummer Jimmy Copley en Mark Feltham van Nine Below Zero op mondharmonica, zijn een paar namen. En de nog tamelijk onbekende vrouwelijke singer-songwriter uit North Wales, Cherry Lee Mewis is gastvocalist. In de persruimte van het Nederlandse Mascot Label Group treffen we een welbespraakte en gezellige kerel. Die op de eerste plaats zijn nieuwe album ‘Shine’ komt promoten. Maar ook vragen over een indrukwekkend verleden schuwt hij niet. Graag zelfs, en met humor ook. “I was a rockstar for 10 minutes”.
U bent al ruim 40 jaar actief in de muziek en u heeft bijna 20 solo- en live releases op uw naam staan. Daarnaast hebt u op meer dan 100 andere albums meegespeeld. Wat is uw ambitie nog op 63-jarige leeftijd?
– Gewoon doorgaan! In maart van dit jaar speelde ik mee met The Allmann Brothers Band in New York. Als dát voor mij nog mogelijk is in 2014, wie weet wat me dan in 2015 allemaal nog te wachten staat? Het is dus nog steeds mijn ambitie om een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan muziek die wordt gewaardeerd door veel liefhebbers. En als mij dit soort mogelijkheden geboden wordt, blijf ik ambitieus en er zelf ook van genieten.
Hoe kwam u daar zo in The Beacon Theatre verzeild?
– Gitarist Warren Haynes is al jaren een goede vriend van me. Toen ik dit voorjaar vernam dat de huidige Allman Brothers formatie ermee ging stoppen heb ik hem opgebeld. Want ik wilde hun laatste optreden met Derek Trucks en Warren erbij nog graag bijwonen. Hij zei toen: “als jij komt, dan speel je ook een nummer mee“. De blues song ‘One Way Out’ heb ik zo vaak gespeeld in mijn leven. Met allerlei bands op verschillende gelegenheden. Maar nu, die vrijdagavond in maart, was het wel héél bijzonder. “It was much more than a jam for me”. Ik keek om me heen en voelde me weer een jonge knul van 18 jaar. Echt een magisch WOW! moment om op te mogen treden met Warren Haynes, Derek Trucks en Jaimo en Butch Trucks in The Allmann Brothers Band! En met klasse muzikanten die zelfs nog met de legendarische Duane Allman gespeeld hadden.
Was dat tevens een soort van live comeback voor u?
– Nee, niet echt. Want ik ben nooit weggeweest uit de muziek. Zoals je al aangaf ben ik meer dan 40 jaar actief in de Britse muziekscène. Ik heb weliswaar veel in eigen beheer gedaan, inclusief produceren en artwork ontwerpen, maar ik ben altijd blijven spelen en opnemen. En ik heb ook regelmatig opgetreden, zelfs hier in Nederland [o.a. in de Boerderij Zoetermeer in 2005 en 2007 – red.]. “It’s been okay”, maar nu mijn nieuwe soloplaat ‘Shine’ uit is op een goed label, Mascot Records, lijkt het ouderwets druk te gaan worden. De verslaggevers staan weer in de rij, net als dertig jaar geleden, ha ha. Mijn periode bij Whitesnake heeft niet erg lang geduurd; “I was a rockstar for 10 minutes”, weet je. Ik was 30 jaar toen ik eruit stapte, en dat is nog best jong voor een muzikant. Ja, en wat ga je dan doen? Verder met waar je goed in bent… muziek blijven maken dus!
Toen Deep Purple in 1975 uit elkaar ging werd in datzelfde jaar Ritchie Blackmore’s Rainbow opgericht. En een jaar later kwamen toetsenist Jon Lord en drummer Ian Paice met – wat later zou blijken – een minder succesvolle band: Paice, Ashton & Lord (PAL). Dat was tevens de eerste keer dat ik van gitarist Bernie Marsden hoorde…
– Jaha, wie is die kerel? Waar komt HIJ ineens vandaan! Dat hoorde ik behoorlijk vaak destijds. En ons debuutalbum ‘Malice in Wonderland’ (1977) bleek ook nog eens een schok te zijn voor de diehard Deep Purple fans!
Die originele ‘Malice in Wonderland’ elpee heb ik hier bij me. Ik vond de PAL-muziek namelijk wel fantastisch. Een heerlijke mix van hardrock, rhythm & blues en funky soul, die ik nog niet eerder gehoord had.
– Dan ben jij een zeldzame uitzondering! Hé, in zo’n dubbele klaphoes ken ik de plaat niet eens. “Never stop being a fan” [zegt Bernie, als hij de hoes op ons verzoek signeert – red.]. Natuurlijk was ik ook in de veronderstelling dat we met deze indrukwekkende line-up miljoenen albums zouden gaan verkopen. Ik dacht: “I’m gonna be rich!” Maar de plaat verkocht voor geen meter. En Jon, Ian en Tony Ashton waren zwaar teleurgesteld. Bassist Paul Martinez en ik ook, maar toch minder. Want creatief gezien vind ik het nog steeds één van de beste projecten waaraan ik ooit mocht bijdragen. Met uitstekende muzikanten, een goede zanger, heerlijke songs en een prachtige productie door Martin Birch. Er is toen zelfs een BBC documentaire van gemaakt, ‘Lifespan’.
Er staan ook een aantal songs op die elpee van uw hand. Was dat de eerste keer dat u serieus muziek bent gaan schrijven?
– Sterker nog, aan bijna alle nummers heb ik meegeschreven, al staan er maar van vier de credits op de hoes vermeld. In die omvang en op dat niveau zou je het songs schrijven voor PAL de eerste keer kunnen noemen. Maar ook in Cozy Powell’s Hammer (1974) en bij de band Babe Ruth (’75-’76) had ik al eerder meegeschreven en gecomponeerd. Dat waren ook niet de minste bands in de UK in die tijd.
U was dit jaar ook actief aanwezig tijdens het “Remembering Jon Lord” concert in de Royal Albert Hall. Hoe was dat? [Jon Lord is 16 juli 2012 overleden, hij was toen 71 jaar. Tony Ashton overleed 21 mei 2001 op 55-jarige leeftijd – red.]
– Emotioneel. Ik was nog jong toen ik met al die grote mannen samen speelde. En bij zo’n gelegenheid komen al die herinneringen weer naar boven hè. Met Ian Paice en The Temperance Movement deden we twee PAL nummers, en de zanger van die band maakte echt wel wat los bij me, hij zong misschien nog wel beter dan Tony. Verder blijft het een openbaring om met Ian op een podium te mogen staan. “He’s a good guy”.
U had het voorrecht om te spelen met een aantal van ‘s werelds beste drummers. Zoals dus o.a. Ian Paice en de eerder genoemde Cozy Powell. Hoe belangrijk is een goede ritmesectie en wat maakt deze jongens beter dan anderen?
– Vergelijk een band maar met een snelle glimmende Ferrari. Die rijdt ook alleen maar lekker en hard als er een goede motor inzit. Ik speelde met Ian, Cozy, Simon Phillips, Tony Thompson, Bernard Purdie… allemaal goede drummers. Allemaal hebben (hadden) ze kwaliteit en iets eigens, of kenmerken van voorgangers. Voormalig Whitesnake drummer Brian Tichy heeft bijvoorbeeld de kracht van Cozy Powell en de finesse van Ian Paice. En als ik met één van hen mocht optreden of opnemen was hij op dát moment voor mij de beste drummer. Ik ben dan ook erg dankbaar dat ik met al deze jongens heb mogen werken. Maar Ian is speciaal! Ik bezoek nu nog wel eens een Deep Purple concert. Het lijkt en klinkt nog altijd alsof hij moeiteloos zit te drummen.
In 1995 bracht u het album “Green And Blues” uit, een Peter Green tribute. Waarom speciaal Peter Green?
– Eigenlijk is het een John Mayall tribute. Want dat is de man die gitaristen als Peter Green, Eric Clapton en Mick Taylor ontdekte en hen Blues Breakers maakte. Die drie gitaristen hebben mij beïnvloed toen ik als 16-jarig ventje naar platen luisterde waar ze op meededen. En in het bijzonder Peter Green, hij is mijn held. En ook van heel veel andere muzikanten. Want toen we “Green And Blues” opnamen begon ook Gary Moore aan zijn Peter Green ode “Blues For Greeny” (1995). We maakten zelfs gebruik van dezelfde blazers sectie. Om die reden heb ik toen wel besloten de release een paar maanden uit te stellen omdat Gary veel populairder was dan ik ben. Toen de CD uitkwam heb ik Peter gevraagd wat hij ervan vond, hij antwoordde: “Hmm, sounds like Fleetwood Mac”. Volgens mij kon ik een groter compliment niet krijgen, ha ha. Peter en John Mayall spreek ik nu nog regelmatig en Gary was trouwens ook een goede vriend van me. Dat is en was nog steeds een bijzonder voorrecht.
Het nieuwe soloalbum “Shine” is een zeer gevarieerd album met blues, hardrock, rhythm and blues en psychedelica. Was dat een bewuste keuze of gebeurt dat geleidelijk tijdens het opnameproces?
– Oh ja da’s waar, ik heb een nieuw album. Bijna vergeten. [zegt Bernie, als droge Engelse humor met dat typische Britse accent – red.] Ik was vorige week bij een radiostation en was daar te gast in vier verschillende programma’s: een rock-show, een blues-show, de AOR-show [album-oriented rock – red.] en een breakfast show. Voor die variatie is bewust gekozen. Als ik schrijf weet ik meestal al wel of een compositie bij wijze van spreken in de Whitesnake-box komt of in de Blues-box. Ik weet van tevoren dus wel of het een hardrock song wordt (‘You Better Run’ / ‘Kinda Wish She Would’) of blues (‘Linin’ Track’). Of dat het psychedelisch gaat klinken (‘Dragonfly’) of juist meer mainstream (‘Walk Away’). Bij het componeren gebruik ik meestal een 4-snarige tenor gitaar of een mandoline. De songs krijgen in de studio pas echt vorm. Tegenwoordig door de magie van het digitale audio montagesysteem Pro Tools. Producer Rob Cass heeft aan die sound ook een belangrijke bijdrage geleverd. De plaat klinkt duur omdat die duur was, ha ha. Een hedendaags geluid dat is opgenomen in de legendarische Abbey Road Studio’s in Londen. Althans, ongeveer 90% van het album is daar gedaan. De rest deden we in een studio in het westen van Engeland waar Robert Plant ook met zijn Strange Sensation heeft opgenomen. Ik kreeg die tip ook van Robert.
Op het album staat ook weer een Fleetwood Mac nummer: ‘Dragonfly’. Waarom juist die song?
– Ik zal je uitleggen waarom, want dat is een goed verhaal. Niet ik heb dat nummer gekozen maar Peter Green! Ik kwam hem in 2012 tegen en ik blufte naar hem: ‘volgend jaar ga ik een nieuw album opnemen, welke Fleetwood Mac song moet daarop komen volgens jou?’ Je moet weten, “Peter Green is a deep thinker”, dus ik bereide me voor op minimaal 20 minuten bedenktijd door hem. En dat kan bij hem ook zomaar een dag duren, haha. Maar tot mijn verbazing antwoordde hij binnen vijf seconden zonder aarzeling: ‘Dragonfly’! Een Fleetwood Mac song geschreven door Danny Kirwan met een tekst ontleend aan een gedicht van poëet W.H. Davies. Ook nog eens de eerste single van Fleetwood Mac nadat Peter Green de band in 1970 had verlaten. Dus ik vroeg hem verbaasd: ‘een song die je zelf niet geschreven hebt?’ En hij antwoordde: ‘It’s a great song’.
Was het niet ludiek geweest om Peter Green te vragen erop mee te spelen dan?
– Nou ik zal je vertellen, dat wás aanvankelijk ook de bedoeling! Want het is zo’n typische psychedelische jaren zeventig rocksong. En toen ik de gitaarpartijen aan het uitwerken was dacht ik: “hang on, let’s get a balance here“. Peter zou hierop mee moeten spelen! Maar helaas was hij niet in de gelegenheid. En als Gary nog geleefd had, zou ik hém ook gevraagd hebben. Nu heb ik de gitaarpartijen gesplitst en de ene in Peter Green zijn stijl en de andere in Gary Moore’s stijl opgenomen. Dus de connectie in deze track is als het ware: Danny Kirwan – Peter Green – Gary Moore, gespeelde door Bernie Marsden. Het is mijn tribute aan Gary op verzoek van Peter. En ook Danny is een juweel onder de Britse songschrijvers. Erg onderschat. Onbegrijpelijk, want hij is er nog gewoon hè. Ik denk dat ik hem maar ga vragen om mee te schrijven aan mijn volgende album.
U bent ook een grote bluesliefhebber en u speelt voortreffelijk bluesrock en blues traditionals…
– Volgens B.B. King kan ik aardig the blues spelen op mijn gitaar. Dat was een héél mooi compliment.
Een andere mooie coversong op “Shine” is de track ‘Linin’ Track’. Ik hoorde die song voor het eerst in 1987 van de Amerikaanse rockband Aerosmith, getiteld ‘Hangman Jury’ op hun “Permanent Vacation” album. Nu zijn er veel mooie traditionals, waarom wilde u ook deze bewerkte Lead Belly gospel op het album hebben?
– Toen de platenmaatschappij dit voorjaar begon om een “Shine” albumtaster op Internet te zetten werd dat ‘Linin’ Track’. Kort daarop kwamen bij mij de eerste e-mails binnen van verontruste muziekliefhebbers die schreven dat ik wel eens aangeklaagd zou kunnen worden voor schending van copyrights. ‘Linin’ Track’ is een pre-blues traditional. Een worksong die voor het eerst door Lead Belly werd gezongen. Ik heb het bewerkt met een eigen arrangement en claim zeker niet dat het een eigen compositie is. Ik kende de versie van Aerosmith helemaal niet en heb begrepen dat de erven van Lead Belly hen toen wel aangeklaagd hebben omdat ze de bron niet hadden vermeld. Ik heb enorm veel respect voor schrijvers en componisten van Amerikaanse traditionals en hoop ook dat credits en royalty’s altijd naar rechtmatige eigenaren, of erven daarvan, gaan. Ik heb de Amerikaanse Delta blues gitarist David “Honeyboy” Edwards (1915-2011) goed gekend, we spraken vaak over dit soort dingen. In de jaren ’30, ’40 en ’50 zijn er onnoemelijk veel traditionals gemaakt vooral in het zuiden van de VS. Wie als eerste zo’n nummer opnam kon zijn naam eraan verbinden. Zelfs Robert Johnson heeft lang niet al zijn songs zelf geschreven. Er zijn nu versies bekend die al tien jaar eerder werden gespeeld voordat hij ze had opgenomen. Dat neemt niet weg dat het een geniale gitarist was. Dit is een bijzonder interessant onderwerp. Daar moeten we later maar eens een keer een apart interview over doen.
Er doen een aantal zeer bekende namen mee op de solo CD “Shine”. Zoals Joe Bonamassa (‘Shine’), Whitesnake zanger David Coverdale (‘Trouble’) en het Deep Purple duo Ian Paice en Don Airey (keyboards). Verder Jeff Beck’s drummer Jimmy Copley en Mark Feltham van Nine Below Zero op mondharmonica. Maar ook de hier nog tamelijk onbekende vrouwelijke singer-songwriter uit North Wales, Cherry Lee Mewis. Hoe bent u haar tegen het lijf gelopen?
– Drie jaar geleden deed ik met de kerst een liefdadigheidsoptreden voor de mondharmonica speler en tv presentator Paul Jones. In die show deed Cherry ook mee en haar stem viel me direct al op. De song ‘Bad Blood’ is nogal nasty, daarom ging ik met de producer in overleg hoe we dat vocaal konden overbrengen. We werden het eens dat er een zangeres bij moest komen. We hadden Joe al gevraagd voor de titeltrack dus Beth Hart lag voor de hand. Maar door drukke werkzaamheden in L.A. was dat toch niet te realiseren. Toen dacht ik weer aan Cherry, en ze heeft prima werk afgeleverd. Achteraf vind ik het contrast ook wel mooi, in de ene track de superster/zanger David Coverdale en een paar songs verder hoor je de volslagen onbekende zangeres Cherry Lee Mewis. Waardoor ze nu, na het verschijnen van ‘Shine’, ook niet meer zo onbekend is trouwens. En met de moderne social media zoals Facebook en Twitter kan dat hard gaan met de naamsbekendheid. Vooral bij die jonge meiden, ha ha. Ik weet er zelf te weinig van maar gelukkig heb ik ook een dochter die dat allemaal voor me bijhoudt.
Over gastoptredens gesproken. In 2011 speelde u “Here I Go Again” weer eens met Whitesnake in Zweden. Dit was de eerste keer dat de twee schrijvers deze wereldhit samen live op een podium vertolkte! Hoe was dat?
– Eind 2010 belde David me op of ik 1 nummer in dat optreden in Zweden mee wilde doen. Ik was verrast. Maar twee kerels van dezelfde leeftijd, die vroeger het een en ander hadden meegemaakt in de rockscène, weer eens samen op het podium… dat trok me wel. Ondanks dat hij de superster was en ik niet, kon ik trots zijn. Want er waren wereldwijd toch 25 miljoen singles verkocht van een compositie die we samen geschreven hadden. Maar naarmate het moment naderde werd ik nerveuzer en ik belde af. Ik vroeg David: ‘hoe zit dat dan met repeteren?’ En hij zei: “for goodness sake, you wrote the bloody song didn’t you? We don’t need rehearsal!” Dus zei ik: ‘Okay’. De avond zelf vertelde ik David dat het de eerste keer zou worden dat wij twee de song samen live zouden gaan doen. En hij riep: “Oh my God!” Dat heb ik me nooit gerealiseerd! En ik zei: “go sing David, go sing!” Want ik dacht, voordat de superster nu zelf nerveus gaat worden, dát kunnen we niet hebben, wha ha ha. Maar de gig was fantastisch en het spelen o.a. samen met Ad Vandenberg ging ook prima! Tien dagen later deden we het nog een keertje over in Hammersmith, Londen. Een thuiswedstrijd, dus wéér gespannen. En of de druk nog niet groot genoeg was stond ook Jimmy Page me vanuit de coulissen rustig te bekijken.
Brachten deze Whitesnake optredens u op het idee om David gelijk te vragen voor uw volgende soloalbum?
– Nee, want ik was toen nog niet begonnen aan dit nieuwe album. Ik heb hem daar later over opgebeld en het hem gevraagd. David vroeg me toen wat ik in gedachte had, en omdat ‘Trouble’ de eerste song was die we samen schreven leek me dat 35 jaar later een goed idee. We hebben de song nu wat krachtiger laten klinken en David zingt het weer geweldig! Voor Adrian Vandenberg’s Moonkings heeft hij daarna ook nog ‘Sailing Ships’ ingezongen.
U hebt David Coverdale eerder een onafhankelijke zelfbewuste bandleider genoemd. Maar bij andere (ex)medemuzikanten staat hij ook bekend als ‘Mister Hire ’em – Mister Fire ’em’. Wat is er afgezien van die eigenschappen en zijn geweldige zangstem nou zo bijzonder aan hem?
– Hij is altijd enorm gefocust op zijn doel. Vandaar,“a man totally in control of his destiny”. Dat is mijns inziens ontstaan na het negende Whitesnake album ‘1987’. Die plaat werd een megasucces met 8 miljoen verkochte exemplaren in de VS alleen al, waar het onder de titel ‘Whitesnake’ verscheen. Dat heeft hem financieel onafhankelijk gemaakt omdat hij ook de rechten van al zijn platen bezit. Wat ik ook een sterk punt vind is dat hij altijd onder de bandnaam Whitesnake is blijven werken. Dus niet zoals Rod Stewart, die zich later van The Faces heeft afgesplitst. Hij vindt dat er soms verse krachten nodig zijn in de band om de boel op scherp te houden, “that’s the way it goes”. Ik ben één van de eerste bandleden maar ik luister nu naar Whitesnake zoals ik ook naar andere bands luister waar ik niets mee van doen heb. Want het leven van een muzikant met minder succes gaat ook gewoon verder.
Wat vindt u ervan als u ‘Here I Go Again’ steeds weer gespeeld hoort worden door andere muzikanten?
– Helemaal niet erg! Ieder keer als het gespeeld of gedraaid wordt krijg ik betaald, dus… ha ha. Nee, dat is een vreselijk antwoord op een goeie vraag. Want meestal vragen ze mij: ‘wordt je er niet moe van om dat nummer steeds maar weer te moeten spelen?’ En ook dan zeg ik: nee! Want zonder ‘Here I Go Again’ zou ik hier nu niet met jou over mijn werk zitten te praten namelijk.
Hebt u er geen spijt van dat u zich destijds niet in de V.S. heeft gevestigd, zoals David dat wel deed?
– Nee, niet echt. Het is natuurlijk altijd gemakkelijk om achterom te kijken, maar ik kijk liever vooruit. Het enige waar ik in mijn Whitesnake periode over heb nagedacht, was om naar Japan te gaan. Want daar was het goed toeven voor rockgitaristen. Het is allemaal niet gebeurd want ik bleef in de UK. Ik geef toe dat ik na Whitesnake een paar jaar behoorlijk ongeïnspireerd was. Maar toen kwam Cozy Powell langs en die zei: ‘kom op Bernie doe iets! Je bent songschrijver en gitarist. En een goeie ook!’ Die trap onder mijn kont had ik weer even nodig. Ja, Cozy was een fantastische kerel, met een erg sterke persoonlijkheid.
U hebt zo nogal wat vrienden en collega’s om u heen zien wegvallen…
– Cozy, Jon, Tony, Gary, Rory, Dio, Tommy Bolin, Johnny Winter … ja, hou maar op, pff…
[Bernie zucht nu heel diep – red.]
Wat kunt u nog vertellen over de gitaren die u gebruikte voor ‘Shine’?
– Natuurlijk het PRS SE Bernie Marsden Signature Model, één van de best verkopende gitaren ter wereld momenteel. Voor een betaalbare prijs van ongeveer 600 dollar. Want ik vind het belangrijk om iets voor de fans terug te kunnen doen. Met dat PRS endorsement ben ik daarom ook erg blij. Met Gibson heb ik ook kort een samenwerking gehad. Ik gebruik nu nog een oude Gibson ES-335, dat is een semi-akoestische elektrische archtop gitaar. En de 1959 Gibson Les Paul, beter bekent als ‘The Beast’ , die wordt op de plaat ook door Joe bespeeld. Verder een Fender Telecaster en nog wat andere gitaren. En de instrumentale track ‘NW8’ speel ik op een Dobro van Engelse makelij. Ik heb ook een akoestische 1920’s Martin Coletti, maar dat is mijn persoonlijke collectors item. David “Honeyboy” Edwards was de eerste gitarist die deze signeerde. Daarna volgde er steeds meer: Warren Haynes, Ricky Medlocke, Keb Mo, John Mayall, Peter Green, Gary Moore, Paul Jones, Johnny Winter, Billy Gibbons, Glenn Campbell, Jack Bruce en meer. Gewoon een leuke hobby.
Ik zag ook een foto van een handgeschilderde Hofner Colorama gitaar?
– Dat was mijn eerste elektrische gitaar, met een verhaaltje. Ik was toen 16 jaar een vond een bepaald meisje wel leuk. Maar ze was al 18, dus weinig kans voor Bernie. Toen kwam ze een keer bij een optreden kijken en ze zei: “jij kunt erg goed spelen”, maar dat was natuurlijk niet waar, ze wilde alleen maar mijn gitaar schilderen. En dat vond ik weer niet erg, want ik vond haar leuk en wilde wel een gitaar zoals Eric Clapton. Ik heb die Hofner ongeveer 40 jaar geleden verkocht aan een kennis omdat ik 50 pond extra nodig had voor een andere gitaar. Hij hangt nog steeds bij die man aan de muur en zal nu flink wat waard zijn. Maar die man zit in het vastgoed en heeft het geld niet nodig. Hij pronkt er nu mee als hij visite krijgt en vraagt dan aan zijn bezoekers: ‘weet je van wie dit de eerste gitaar was?’ Nee, die krijg ik niet meer terug.
Als u solo optreed speelt u steeds weer met andere line-ups. Houden muzikanten het niet met u uit soms?
– Haha ja, ik begin op David te lijken vind je niet? Nee, ik gebruik gewoon verschillende line-ups voor diverse soorten optredens. En ze komen toch steeds weer terug hoor. Zowel die muzikanten als het publiek gelukkig.
Een ander tribute album dat u opnam was: “Bernie Plays Rory” in 2009. U hebt Rory Gallagher persoonlijk gekend.
Wat is de beste herinnering aan hem?
– “Bernie Plays Rory” was mijn eerbetoon aan Rory. Evenals mijn optredens op het Rory Gallagher International Tribute Festival in Ballyshannon. Ik heb daar drie jaar geleden en dit jaar gespeeld, en ik hoop er in 2015 weer te kunnen staan. Aanvankelijk was ik groot fan van Rory, later zijn we ook vrienden geworden. Toen ik jonger was droeg ik dezelfde kleding als Rory en ik leek zelfs op hem. Heel vaak vroegen mensen dan ook aan me: ‘ben jij soms Rory Gallagher?’ Ik vond dat eigenlijk wel grappig maar toen ik ouder werd en mijn haar korter was, werd het soms nóg aan me gevraagd! De laatste keer dat ik Rory sprak, dat was na een optreden in Duitsland, vertelde hij me: ‘een paar jaar geleden was ik hier ook. En toen ik op het vliegveld aankwam vroeg iemand aan mij: ‘ben jij soms Bernie Marsden?’ Toen Rory me dit vertelde was mijn reactie: “Yeah! After all these years! Once was enough“. Net als met de Allman Brothers eigenlijk, wha ha ha. Briljant gewoon. We hebben er erg om moeten lachen die avond en nog geen jaar later was hij overleden. Triest. Maar dit was wel een mooie persoonlijke herinnering aan Rory. “He was a giant and a great hero to me”. Ik heb nog wel eens contact met zijn broer Donal, en ook hij was ontroerd bij mijn eerste tribute optreden in Ballyshannon. En ik speel tijdens mijn eigen optredens ook nog wel eens een Rory song.
U bent terecht erg enthousiast over de collega-muzikanten waar u in al die jaren mee samenwerkte.
Maar wordt het zo langzamerhand niet eens tijd dat zij enthousiast over u worden?
– Wha haha! Dat zijn de meeste heus wel hoor, en met veel van hen ben ik ook bevriend. En ik krijg er nog steeds een kick van om met die vrienden samen te spelen. Zoals jij ook je vrienden opbelt om samen iets leuks te gaan doen, kan ik bijvoorbeeld Steve Lukather of Walter Trout bellen om ergens samen te gaan jammen. Ik vind dat nog steeds heel spannend. In november mag ik weer eventjes met Derek Trucks optreden! Alleen al als ik dááraan denk heb ik zoiets van: “whoooh, here I go again!“
Ik lees soms uw verslagen op de Bernie Marsden website, u schrijft erg vermakelijk.
Komt er ooit een biografie van u uit?
– Ja. Ik ben al heel lang aan het schrijven maar ik kan er steeds geen slot aan breien. Mijn muzikale levensloop start in de jaren zestig toen ik The Beatles voor het eerst op de TV zag. In 2004 leek de cirkel rond omdat ik toen met Ringo Starr samen speelde in Monaco. Dat is nu alweer tien jaar geleden, en er blijven zich maar boeiende dingen afspelen in mijn leven. Maar áls dat boek ooit uitkomt, weet ik zeker dat je ervan zult genieten. Want er staat ook veel in over de artiesten die we hier vandaag bespraken.
Helaas heeft niemand het eeuwige leven. Hoe wilt u later herinnerd worden als u in het hiernamaals nog één keer een band mag vormen met: Cozy Powell, Jon Lord, Tommy Bolin, Gary Moore en Rory Gallagher?
– [hij zucht en denkt na – red.] Hier als een geschikte kerel, en daar word ik hopelijk door hen met open armen ontvangen: “he could play the guitar and wrote a couple of songs”. Dat lijkt me wel genoeg.