Exclusief interview met James Yancy Jones a.k.a. Tail Dragger op vrijdag 5 juni 2014 in De Muziekzolder Maasdijk door Giel van der Hoeven voor: The Blues Alone? met foto’s van Arjan Vermeer & José Gallois
James Yancy Jones a.k.a. Tail Dragger, wie kent hem niet? Binnen de blues scene kent bijna iedereen hem maar buiten dat circuit weer bijna niemand. Zo eenvoudig is dat. Net zo eenvoudig als dat zijn energieke songs en charismatische teksten klinken eigenlijk. Mede dankzij de bluespioniers Robbert Fossen & Peter Struijk staat Tail Dragger ook in Nederland weer volop in de belangstelling. De afgelopen maanden toerde hij daarom regelmatig door Europa met de Fossen & Struijk Band als begeleiders. Een paar uur voor het optreden op de Maasdijkse Muziekzolder stond de charmeur op leeftijd het toe dat we hem even spreekwoordelijk aan zijn gouden tand zouden voelen. Terwijl de band on-stage aan het soundchecken was, zochten wij in alle rust het gezellige tuinhuisje op van de familie Wennekers (eigenaars van de Muziekzolder). Met een glas whisky zeeg mister Jones daar neer in een rotan fauteuil. Zittend in de zachte zonnestralen die de naderende zomer aankondigden en door het raampje naar binnen vielen, gniffelde hij: “just like home”. En ja, wat moet je een bejaarde zanger dan nog vragen als hij zich thuis voelt en waarschijnlijk toch alles al honderden keren over zijn leven verteld heeft? “What ever you wanna ask”, was daarop zijn korte en simpele antwoord. En dat deden we dan ook maar. Een interview met ‘the world famous Chicago West Side blues singer and showman’, Tail Dragger.
Welkom meneer Jones. U bent op 30 september 1940 geboren in Altheimer, een plaats in de Amerikaanse staat Arkansas. Zijn er nog steeds familieleden waar u contact mee heeft?
– Ja, mijn moeder leeft nog en ze is nu 89 jaar. Ze woont op zichzelf in Chicago want ze ziet het niet zitten om naar een verzorgingshuis te gaan. Bij haar kom ik nog wel vaak omdat ik zelf ook in Chicago woon. Ik heb elf kinderen uit zes huwelijken waarvan er helaas twee overleden zijn. Ze hebben allemaal hun eigen bezigheden en wonen verspreid in Chicago en in de staten Arkansas en North Carolina. Met hen heb ik minder contact omdat ik vaak op reis ben. Niet één van hen is ook de muziek ingegaan trouwens.
Hebt u zelf heel uw leven al muziek gemaakt?
– Nee, ik was een jongen van het platteland maar ben altijd al met tractors en trucks bezig geweest. De blues muziek sprak me al wel vroeg aan. Op school zong ik vaak ‘blues’ liedjes voor de meisjes in de gangen en zo, ha ha. Maar op mijn 18e jaar trouwde ik voor het eerst. En vier jaar en drie huwelijken later had ik al vier kinderen. Dus er moest wel brood op de plank komen natuurlijk. Ik heb ook nog even in militaire dienst gezeten en ben daarna vrachtwagenmonteur en -chauffeur geweest in Texas. Ik heb zelfs “my own eighteen wheels” gehad, een eigen truck dus. Ik heb van alles vervoerd, van brood, vis en vlees tot aan staal en stukgoed. Maar ja, na al die mislukte huwelijken werd het tijd om echt de Blues te gaan zingen.
U wordt beschouwd als een trouwe discipel van de legendarische Amerikaanse blueszanger, gitarist en bluesharpspeler Howlin’ Wolf (1910-1976). Hoe is dat zo gekomen?
– In de jaren zestig verhuisde ik naar Chicago (Illinois) omdat ik daar kon werken als automonteur. Ik was net weer getrouwd en mijn moeder woonde er ook. Er was daar een levendige blues scene met clubs aan de rivier in de West- en South Side van Chicago. Howlin’ Wolf stond in die jaren onder contract bij Chess Records en trad vaak op in de Chicago bluesclubs. Ik kwam daar met vrienden omdat we allemaal van bluesmuziek hielden. En zelf zong ik dus ook, maar ik trad toen nog niet op. Ik kende Wolf al langer [Chester Arthur Burnett was de echte naam van Howlin’ Wolf – red.] maar raakte steeds meer onder de indruk van die reus (“6 feet 3 and close to 275 pounds”) op het podium met zijn doorleefde stemgeluid. Iedere zaterdag gingen we weer naar bluesclub optredens in de stad en ondertussen leerde ik zelf ook gitaar spelen.
Met welke band heeft u zelf voor het eerst live opgetreden?
– Ik zat daar in een kroeg en een kerel die zich Necktie Nate noemde speelde er Howlin’ Wolf nummers. Dus na afloop zei ik tegen hem: “Man, I can also sing that shit!” En hij zei: “you’re lying, let’s bet us a half pint of whiskey you can’t”. De keer daarna deed ik met hem mee en de mensen vonden het prachtig. Sinds die tijd zing ik live voor publiek. Mijn eerste eigen band was met de gitaristen Frank Thomas en Little Monroe Jones en drummer Kansas City Red. Op een dag ben ik naar ‘Wolf’ gegaan en heb ik hem gevraagd of hij me kon helpen. Want ik zong dan wel maar had weinig timing en ritmegevoel. Hij zorgde ervoor dat ik in de bluesclubs kon gaan optreden en dat ik later in zijn band terecht kwam. En op een gegeven moment trad ik zelfs op als vervanger van hem, indien hij zelf ergens anders heen moest. Dan zei hij tegen de band: “guys, he’s gonne take my place, help him out”. [Tail Dragger imiteert hierbij het rauwe stemgeluid van Howlin’ Wolf – red.] Dat heb ik eind jaren zestig en begin jaren zeventig ongeveer drie jaar gedaan met hele goeie muzikanten om me heen, zoals gitarist Hubert Sumlin, pianist Lafayette Leake en drummer Chico Chism. Zo heb ik veel van ‘Wolf’ geleerd, hij was streng maar rechtvaardig. Op het podium werd niet gerookt en niet gedronken, daar was hij wel heel strikt in. Maar als hij je mocht kreeg je na de optredens zoveel eten en whisky als je maar wilde hebben. Hij had de naam een norse man te zijn maar ik heb veel met hem gelachen.
Howlin’ Wolf gaf u ook de bijnaam ‘Tail Dragger’ die afkomstig was van de gelijknamige Willie Dixon klassieker. Bent u trots op die bijnaam?
– Jawel hoor, hij ging me zo noemen omdat ik altijd als laatste aankwam. Mijn eerste optredens deed ik nog onder de bijnaam ‘Crawlin’ James’. Ik was een echte showman en kroop dan tijdens optredens als een wolf over het podium. Had ik ook van hem gezien maar ik overdreef het dan nog een tikkeltje.
Maar dat kruipen, doet u op uw 73ste jaar vast niet meer?
– Nou… afgelopen zondag op het Zoetermeer Blues festival heb ik nog even gekropen hoor. Tegenwoordig heb ik een draadloze microfoon en dan blijft het toch steeds weer verleidelijk om richting de dames in het publiek te sluipen, ha ha. Dus meiden pas maar op want Crawlin’ James is back!
Ook in de jaren zeventig bent u in de West Side blijven optreden onder de naam Tail Dragger?
– Ja en veel bluesartiesten zijn begonnen in Tail Dragger’s bluesband. Hubert Sumlin deed weer mee maar ook Eddie Taylor, Dave Waldman, Johnny Littlejohn, Big Leon Brooks op de mondharmonica en vele anderen. Ik zong natuurlijk probleemloos al die Willie Dixon/Howlin’ Wolf classics zoals ‘Wang Dang Doodle’, ‘Spoonful’, ‘Back Door Man’, ‘Killing Floor’ en ‘The Red Rooster’. Maar door de Chicago blues van Jimmy Reed, Sonny Boy Williamson en Muddy Waters was ik eveneens beïnvloed en ik begon met het schrijven van mijn eigen songs.
Helaas overleed Howlin’ Wolf op 10 januari 1976. Maar het tribute concert in de Chicago’s 1815 Club een dag later, leverde u wel weer een nieuwe vriendschap op. Kunt u dat toelichten?
– In die tribute band deed mondharmonicaspeler Bob Corritore uit Arizona mee. En dat klikte gelijk tussen ons, “we just hit it up together” [knipt met zijn duim en middelvinger – red.] We zijn sindsdien goede vrienden gebleven en hebben al veel samen gewerkt. Na Wolf’s dood in 1976 is de begeleidingsband met o.a. Hubert Sumlin en Eddie Shaw nog een jaar of vier doorgegaan als The Wolf Pack. En met ‘Longtime Friends In The Blues‘ hebben Bob en ik onze vriendschap in 2012 op CD vastgelegd. Negen songs geschreven door mij en een Sonny Boy Williamson cover ‘Sugar Mama’. Opgenomen met de gitaristen Chris James en Kirk Fletcher, bassist Patrick Rynn, drummer Brian Fahey en pianist Henry Gray.
En gitarist Rockin’ Johnny Burgin, hoe zit dat?
– Dat is een ander verhaal en daarmee heb ik geen vriendschap zoals met Bob. Ik ontmoette Johnny eind jaren tachtig toen hij nog een jaar of 19 was, “just a kid”. Hij kwam uit South Carolina om te studeren aan de Universiteit van Chicago. Als ‘Rockin’ Johnny’ heeft hij met mij gespeeld in de bluesclubs van Chicago. En hij heeft ook nog getoerd als sideman met de voormalige Howlin’ Wolf drummer Sam Lay en de blues pianolegende Pinetop Perkins. Hij heeft nu zijn eigen Rockin’ Johnny Band daarmee heb ik eind jaren negentig ook samen gespeeld. En soms begeleid hij me nu als sessiegitarist nog wel eens. [Lees ook de TBA? review: Club Chicago a/d Maas met Mud Morganfield & Taildragger met o.a. Bob Corritore en Rockin’ Johnny – red.]
In de jaren tachtig trad u al op in Europa met de Mojo Blues Band. En in de jaren negentig speelde u op het Utrecht’s Blues Festival. De laatste jaren komt u weer regelmatig terug naar Nederland. Wat bevalt u zo aan Europa?
– “Well, I enjoy and the people in Europe treat me nice”. Midden jaren tachtig werd ik door een Oostenrijkse band begeleid op tournee door Europa, dat was de Mojo Blues Band. Ik was toen ook op een festival in Holland, maar ik weet niet meer waar en wanneer [Jazzfestival ‘s Hertogenbosch 1985 – red.] In 1989 kwamen die jongens drie weken naar Chicago om een LP ‘The Wild Taste of Chicago‘ op te nemen. Op zes tracks heb ik toen de vocals gedaan. En in 1999 heb ik ook nog een live CD met ze gemaakt: ‘A Chicago Blues Night feat. Taildragger’. Dus Europeanen weten heel goed wat blues is en ze zijn altijd vriendelijk.
Ondanks het live succes in de jaren ’70 en ’80 in zowel de Chicago bluesclubs als in Europa, kwam er afgezien van een paar singles weinig plaatwerk van u uit. Het duurde tot de medio jaren ’90 dat er eindelijk een album op de markt kwam. Waarom duurde dat zo lang?
– “Yeah that’s right”, luister, dit is wat er aan de hand was. In 1982 ging ik voor het eerst in Melrose Park, Chicago de opnamestudio in met o.a. Jimmy Dawkins. Alle studio- en opnamekosten betaalde ik zelf. Om de kost te kunnen verdienen runde ik samen met een vriend R.J. Harris de nachtclub the Domino Lounge in Chicago. Maar deze partner deed ook in andere duistere zaken en werd vermoord, dood geschoten in onze club. Dat zal ergens begin 1983 geweest zijn want eind 1982 waren we juist het album aan het afronden. En door alle consternatie werd die LP ‘Stop Lyin’’ niet meer uitgebracht. De club werd gesloten en ook mijn goede naam als bluesartiest werd aangetast. Vandaar dat het eerste officiële Tail Dragger album ‘Crawlin’ Kingsnake’ pas in 1996 werd uitgebracht op het St. George label. Ik was toen inmiddels 56 jaar oud!
Maar ‘Stop Lyin’ – The Lost Session’ werd in 2013 alsnog uitgebracht. Had u zelf alle originele opnamen en de rechten nog steeds?
– Met Jimmy Dawkins had ik toen al een regeling getroffen dat hij de 45″ single ‘My Head Is Bald’/’So Ezee’ uit mocht brengen op het Leric label. Hij heeft daar pianopartijen van Lafayette Leake overheen gedubd. De rest van de songs heeft 30 jaar op de plank gelegen en werd vorig jaar op het Delmark label alsnog uitgebracht. De CD wordt besloten met ‘Tail’s Tale’ wat een lange monoloog is dat een stuk geschiedenis behelst. Producer ‘Iron’ Jaw Harris heeft dit allemaal niet meer mee mogen maken en ook een deel van de musici die eraan meewerkte leven niet meer. Die muzikanten die meespeelden waren Johnny B Moore en Jesse Lee Williams op gitaar, bassist Willie Kent en drummer Larry Taylor. Eddie ‘Jewtown’ Burks en Little Mack Simmons op bluesharp en Lafayette Leake op de piano.
Songs als ‘Please Mr. Jailer’ en ‘Prison Blues’ zeggen iets over de periode 1992/1993. Wat kunt u daarover vertellen?
– Dat ik mijn straf heb uitgezeten maar dat het mijn denkwijze niet heeft verandert. Ik handelde uit zelfverdediging en heb niets verkeerds gedaan, omdat ik twee weken lang achtervolgd werd en bedreigd ben door een gek. Maar ik heb er straf voor gekregen en heb 17 maanden opgesloten gezeten in de staatsgevangenis van Illinois. [beschuldigd voor het neerschieten van medemuzikant Bennie Joe “Boston Blackie” Houston – red.] Ik ben daar verder goed behandeld en ik mocht zelfs met mijn bluesband optreden voor medegevangenen. Het enige dat ik gemist hebt zijn de vrouwtjes geweest.
Wat is de belangrijkste boodschap die u de luisteraars mee wilt geven door middel van uw muziek?
– Blues is vaak verdrietig maar het kan ook blijdschap brengen, haal eruit wat erin zit! “Blues is life, it’s outside there and inside you”.
U blijft intens trouw aan uw vroegere invloeden. De setlist bestaat uit nummers die het soulvolle gevoel van authentieke lowdown Chicago Blues naar boven brengt. Gaat het na meer dan 50 jaar nu nooit eens vervelen om deze liedjes steeds weer te zingen?
– Nee, want wat ik zing is de waarheid, en de waarheid kan onmogelijk vervelen als je een eerlijk leven leidt. “You can’t get tired of telling the truth”.
U speelt hier vanavond met een Nederlandse back-up band, de Robbert Fossen & Peter Struijk band. Kunnen (jonge) blanke mensen ook de blues spelen volgens u?
– Er is een groot verschil tussen spelen en beleven. De meeste goede bluesmuzikanten – ongeacht leeftijd of huidskleur – kunnen de blues wel spelen. Maar de blues uit het hart zingen en het spelen met veel gevoel is pas écht de kunst! En deze jongens kunnen dat. Robbert Fossen op (gitaar/bluesharp/vocals), Peter Struijk (gitaar), Eduard Nijenhuis (drums) en Jan Markus (bas) zijn muzikanten met gevoel.
Tien korte keuzevragen ter afsluiting.
Altheimer of Chicago?
– Uhm, Chicago.
Clubgigs of festivals?
– Maakt niet uit, maar spelen in clubs is wel intiemer.
“Festivals mean more money but clubs means more enjoyment”.
Sigaretten of koffie?
– Vroeger rookte ik sigaren, toen ben ik overgestapt op pijp roken. Maar die vergeet ik vaak mee te nemen en dan ga ik maar sigaretten roken.
Doof of blind?
– Doof, zonde om dan geen muziek meer te kunnen horen natuurlijk, maar ik wil wél de vrouwtjes kunnen blijven zien!
Liefde of seks?
– Seks is fijn maar liefde is beter.
Vlees of vis?
– Vlees, in al zijn soorten.
Stropdas (necktie) of vlinderdas (bow tie)?
– Een lintjesdas (string tie)
Slow (in A) of uptempo (shuffles)?
– Beide, langzaam en uptempo, en alles in A.
Bald (without hair) of bold (brave)?
– ‘My Head Is Bald’ is een song van mij die gaat over kaalheid.
Living the blues or singing the blues?
– “When you sing it, you’ve got to live it”.
Enkele uren later vermaakt Tail Dragger het publiek op de gezellig drukke Muziekzolder met veel show en slow bluessongs (‘Ain’t Gonna Cry No Mo’) plus enkele dansbare up-tempo blues shuffles (‘Don’t You Want A Good Man’). De Fossen & Struijk Band zijn prima muzikanten die zich geheel naar wens van mister Jones inleven in zijn repertoire. Tail Dragger zingt aanvankelijk zittend vanaf een stoel op het podium. Maar nadat hij de dames in het publiek heeft geobserveerd komt de ondeugende ‘Crawlin’ James’ weer in hem boven en sluipt hij langzaam maar vastberaden op zijn eerste prooi af. De dames schikken zich gewillig in hun rol en doen vrolijk mee. Want ondanks zijn whisky geur heeft de charmeur een goed humeur. Terwijl vocaal zijn mentor Howlin’ Wolf nog regelmatig op de loer ligt, is de sfeer afwisselend ongemakkelijk, gelaten en uitbundig. Maar iedereen vermaakt zich opperbest met Tail Dragger, één van de laatste levende exponenten van de sixtees West Side Chicago Blues. I’m a tail dragger/ I wipe out my tracks/ When I get what I want/ Well, I don’t come sneakin’ back.
.
Wowww… prachtig interview Giel!
Dankjewel Babs. In de juiste entourage (en met een goed glas whisky) krijgen we zelfs een oude Blues singer op de praatstoel!
En niet geheel onbelangrijk… een man die de juiste vragen stelt!!